J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, 1825.

Aanteekeningen en uitbreidingen op de handleiding tot de scheeps-besturing.

19. Om een onderzeil te Reven.

Men steekt op de nokken van de onder raa's aan iedere zijde een staartblok, door dit blok vaart een rif schenkel, zijnde met het eende einde in de leuver van het onderste rif ingebonden, en in het andere einde is eene kous gesplitst, men neemt de klaplooper, haakt het eene blok aan het ezelshoofd, en het andere in de kous van de rifschenkels, men geit het zeil en haalt de rifschenkel voor, en ook de buikgordings, dan entert het volk uit, en reeft even als bij een marszeil, eerst den steekbout te loefwaart, dan aan lij, dan het rif met kleine broekings opgenomne, en de rijfszings met platte knoopen vastgeknoopt, zorgdragende, dat de marszeils schoten niet ingeknoopt worden.

Als het weder nog sterker wordt, en de zee al te hoog loopt, dat men niet meer voor of van den wind durft, zeilen, moet men bijleggen.

20. …

Men legt bij

  • 1°. Onder een digt gereefd groot marszeil en voorzeil.
  • 2°. Een digt gereefd groot zeil.
  • 3°. Eene gereefde fok.
  • 4°. Een gereefd groot marszeil.
  • 5°. Drie onder stagzeils, (stormfok, groot stagzeil, en bezaan storm stagzeil).
  • 6°. Een gebolde bezaan of een storm bezaan. Scheepen, die eene strijkende gaffel hebben, gebruiken eene balans rif in de bezaan.

  • J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing. 1825.

    Transcribed by Lars Bruzelius


    Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives.

    Copyright © 1996 Lars Bruzelius.