Als de wind begint aantenemen, bergt men de bram lijzeils en vervolgens de onder lijzeils (van den wind zeilende); dewijl dezelve, als de zee aaneemt, veeltijds in het water komen en de vaart stuiten, eindelijk bergt men de boven lijzeils. Wanneer het schip op het grootste van zijne vaart is, en de koelte aanneemt, dan is het nadeelig te veel zeilen te voeren: 1°. Om dat het tuig te veel lijdt, 2°. De werking der achter bovenzeilen doet het schip te wild worden, en te ongemakkelijk sturen, en de voorbovenzeilen doen het voorschip te veel in het dompelen en beletten hierdoor de vaart, terwijl zij ook het zwaartepunt vooruit brengen, en het schip loefgierig maken. Men kan het tijdstip van zeil bergen [p 41] niet naauwkeurig bepalen, de ondervinding is hieromtrent de beste leermeesteres.
Verondersteld, dat men met onderzeilen, marszeilen en bramzeilen van den wind zeilt, de koelte meer aannemende, strijkt en geit men de bramzeils, zet volk aan de loef marszeils brassen, en aan de gei-touwen van de marszeils, strijkt en haalt dezelve neer; terwijl men gestadig de loefbrassen zoo veel doorhaalt, dat de marszeils genoegzaam levendig komen, want als het zeil te vol is, waait hetzelve te hoog boven de ra; het volk kan het zeil dan niet dempen, en loopt gevaar, van achter over van de ra te vallen, terwijl als het zeil tegenkomt, hetzelve tegen de voeten van het volk slaat, hetwelk in gevaar is, van voor over gegooid te worden. Men haalt ook de buikgordings door, om het zeil zoo veel mogelijk te dempen, haalt de riftalies uit, eerst te loefwaart en dan aan lij, en zet de stoottalies vast, (stoottalies zijn talies, welke met één blok aan het Ezelshoofd, en het andere blok op de marszeils ra, een voet buiten de geitouwen, in eenen strop met eene kous, welke op de ra zit, inhaakt; zij dienen om de ra neer te halen, en als dezelve neer is, het over en weer schieten in het rak te beletten, want hierdoor kon het Rak breken en het volk van de ra afvallen; als men de ra hijscht, moeten de marsgasten dezelve overhalen; als men met digt gereefde marszeilen zeilt, laat men ze opstaan [p 42] tot steun van 't Rak). Men laat vervolgens de matrozen op de ra uitenteren om te reven; deze vatten de rifsijzings en halen het zeil te loefwaart eerst uit, de man op de nok begint als dan de steekbout te leggen, met twee buitenen de rest alle binnenslagen, wij deze laatste alleen het gewigt van de lijken moeten dragen; vervolgens, als het zeil ver genoeg te loefwaart uitgehaald is, haalt men naar lij uit, waar ook de steekbout gelegd wordt; zoodra deze vast is, waarschuwt de man aan de lijnok, reef op; dan laat het volk de sijzings los, en vat het zeil in kleine broekings (plooijen), legt ze op de ra, en knoopt vervolgens de sijzings met platte knoopen vast, zorg dragende van de bramschoten niet in te knoopen.
Het rif in zijnde, haalt men de riftalies over, en het volk komt af, op de marsgasten na, welke boven blijven, om de gei-touwen en gordings overtehalen, de stoottalies te schaken en het rak te ligten, enz. -- Vervolgens hijscht men de marszeils weder, en zet de bramzeils bij; dit is eene goede manier, want het is gemakkelijker, als het hard waait, de bramzeils te bergen, dan het eerste rif in de marszeils te nemen. Met het bergen van de bramzeils met een frische koelte, strijkt men dezelve, de loef bras ophalende, tot dat de ra vierkant komt, steekt dan de loefschoot op, en geit dezelve, vierende de boelijns gestadig bij. Vervolgens [p 43] geit men de lijschoot op. Op deze wijse zal dan het zeil niet slaan, en geen gevaar loopen van te scheuren; (op de Oorlogschepen, waar men veel volk heeft, is men gewoon aan beide zijden te gelijk te geijen).
Transcribed by Lars Bruzelius
Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.
Copyright © 1998 Lars Bruzelius.