3°
KOMMANDO. | ||||||||||
KLAAR OM TE WENDEN. | Dit kommando is weder eene waarschuwing, dat ieder van het volk op zijne plaats zij, volgens de wendrol, en het touwwerk gereed legge. | |||||||||
GEI OP DE BEZAAN, BEZAAN EN KRUISSTENGESTAGZEIL NEERHALEN, ROER TE LOEFWAART AAN BOORD, KRUISZEIL LEVENDIG. | Hierdoor wordt de drukking van den wind op het achterschip weggenomen, en het schip begint te vallen. Als het schip eene streek afgevallen is, | |||||||||
STEEK OP DE GROOTE HALS, EN VIER BIJ DE GROOTE SCHOOT, HAAL OP
LOEFBRAS, GESTADIG AAN.
Als de wind 4 streken achterlijker dan dwars inkomt, of 6 streken
afgevallen is.
| STEEK OP DE FOKKE HALS. | Als de wind van achteren komt.
| BREE VOOR, GEI OP DE STAGZEILS TUSSCHEN DE GROOTE EN FOKKE MAST,
KLUIVER NE VOORSTENG STAGZEILS SCHOTEN LOS. | Op dit kommando, worden de
voorzeilen vierkant gehaald, de achterzeilen staan reeds vierkant, en als de
wind eene streek van de andere zijde inkomt.
| HAAL UIT DE BEZAAN, HIJSCH BEZAANS- EN KRUISSTENGE STAGZEILS, EN BRAS
DE ACHTERZEILEN SCHERP, EN GROOTE HALS TOE, GROOTE SCHOOT AANHALEN, HAAL DE
VOORBRASSEN GESTADIG AAN. | Dit kommando wordt woordelijk uitgevoerd, en
gestadig aan de voorbrassen aangehaald, zoodat de voorzeilen vol blijven, maar
| HAAL BIJ DE WIND VOOR, EN HAAL AAN DE KLUIVER EN STAGZEILS SCHOTEN,
HAAL OP HET ROER. | Men stuurt een weinig vol, en kommandeert:
| HAAL UIT DE BOELIJNS.
| |
Voor den wind omgaan, zijn twee bewegingen, namelijk, afvallen tot voor den wind en oploeven tot bij den wind, over den anderen boeg.
Men geit de bezaan, haalt de bezaan en kruisstge- [sic] en stagzeil
neer, haalt het kruiszeil levendig en hijscht de kluiver, zoo dezelve niet
bijstaat. Hierdoor wordt nu de werking van de achterzeilen weggenomen, en de
voorzeilen, in de eerste positie staande, en het roer te loefwaart aan boord,
doen dus het schip vallen. Als het schip eene streek afgevallen is, steekt men
de groote hals op, en niet vroeger, om te verhinderen, dat het grootzeil mogt
tegen komen. — Men viert de groote schoot bij, hierdoor wordt de werking
van het groot zeil weggenomen; men brast de achterzeilen gestadig aan, opdat
zij de afvalling niet verhinderen, en als de
Men brast de voorzeilen niet te scherp; want dit zoude het loeven beletten,
en als het schip bij den wind ligt, haalt men bij den wind voor, omdat de
wending volbragt is.
Anmerking. Men doet somtijds, voor dat de wending begint, het groot
zeil geijen en gorden, en als de wind van den anderen kant inkomt, haalt men
de groote hals weder toe, ook zijn sommige gewoon, om het groot marszeil te
gelijker tijd met het kruiszeil levendig te brassen. Hierdoor wordt de geheele
drukking van het achterschip weggenomen, maar men beneemt ook te gelijkertijd
een groot gedeelte van de vaart, en dus ook de werking van het roer.
Transcribed by
Lars Bruzelius
Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives |
Seamanship |
Search.
Copyright © 1998 Lars Bruzelius.
J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.