9.

Vraagstuk. Voor den wind om te gaan, met den wind in de zeilen te houden? OPLOSSING.

KOMMANDO.
KLAAR OM TE WENDEN. Dit kommando is weder eene waarschuwing, dat ieder van het volk op zijne plaats zij, volgens de wendrol, en het touwwerk gereed legge.
GEI OP DE BEZAAN, BEZAAN EN KRUISSTENGESTAGZEIL NEERHALEN, ROER TE LOEFWAART AAN BOORD, KRUISZEIL LEVENDIG. Hierdoor wordt de drukking van den wind op het achterschip weggenomen, en het schip begint te vallen. Als het schip eene streek afgevallen is,
STEEK OP DE GROOTE HALS, EN VIER BIJ DE GROOTE SCHOOT, HAAL OP LOEFBRAS, GESTADIG AAN. Als de wind 4 streken achterlijker dan dwars inkomt, of 6 streken afgevallen is.
STEEK OP DE FOKKE HALS. Als de wind van achteren komt.
BREE VOOR, GEI OP DE STAGZEILS TUSSCHEN DE GROOTE EN FOKKE MAST, KLUIVER NE VOORSTENG STAGZEILS SCHOTEN LOS. Op dit kommando, worden de voorzeilen vierkant gehaald, de achterzeilen staan reeds vierkant, en als de wind eene streek van de andere zijde inkomt.
HAAL UIT DE BEZAAN, HIJSCH BEZAANS- EN KRUISSTENGE STAGZEILS, EN BRAS DE ACHTERZEILEN SCHERP, EN GROOTE HALS TOE, GROOTE SCHOOT AANHALEN, HAAL DE VOORBRASSEN GESTADIG AAN. Dit kommando wordt woordelijk uitgevoerd, en gestadig aan de voorbrassen aangehaald, zoodat de voorzeilen vol blijven, maar niet te scherp, en als het schip tot bij de wind opgeloefd is.
HAAL BIJ DE WIND VOOR, EN HAAL AAN DE KLUIVER EN STAGZEILS SCHOTEN, HAAL OP HET ROER. Men stuurt een weinig vol, en kommandeert:
HAAL UIT DE BOELIJNS.

Uitlegging van de voorgaande Manoeuvre.

Voor den wind omgaan, zijn twee bewegingen, namelijk, afvallen tot voor den wind en oploeven tot bij den wind, over den anderen boeg.

Men geit de bezaan, haalt de bezaan en kruisstge- [sic] en stagzeil neer, haalt het kruiszeil levendig en hijscht de kluiver, zoo dezelve niet bijstaat. Hierdoor wordt nu de werking van de achterzeilen weggenomen, en de voorzeilen, in de eerste positie staande, en het roer te loefwaart aan boord, doen dus het schip vallen. Als het schip eene streek afgevallen is, steekt men de groote hals op, en niet vroeger, om te verhinderen, dat het grootzeil mogt tegen komen. — Men viert de groote schoot bij, hierdoor wordt de werking van het groot zeil weggenomen; men brast de achterzeilen gestadig aan, opdat zij de afvalling niet verhinderen, en als de wind 4 streken achterlijker dan dwars inkomt, steekt men de fokkehals op, ten einde gereed te zijn, om de voorzeilen, als de wind van achteren komt, vierkant te brassen. Als de wind van achteren komt geit men de stagzeilen, tusschen de fokke- en groote-mast, daar dezelve levendig voor de achterzeilen zijn, en om de schoten over de stagen te krijgen. Daar het schip nu over den anderen boeg moet bijloeven, gooit men kluiver en vorstenge - stagzeilsschoten los, en als de wind eene streek van de andere zijde inkomt, haalt men de bezaan uit, en hijscht bezaan, en kruisstenge stagzeil, en brast de achterzeilen scherp bij den wind, waardoor zij in de eerste positie komen en helpen loeven.

Men brast de voorzeilen niet te scherp; want dit zoude het loeven beletten, en als het schip bij den wind ligt, haalt men bij den wind voor, omdat de wending volbragt is.

Anmerking. Men doet somtijds, voor dat de wending begint, het groot zeil geijen en gorden, en als de wind van den anderen kant inkomt, haalt men de groote hals weder toe, ook zijn sommige gewoon, om het groot marszeil te gelijker tijd met het kruiszeil levendig te brassen. Hierdoor wordt de geheele drukking van het achterschip weggenomen, maar men beneemt ook te gelijkertijd een groot gedeelte van de vaart, en dus ook de werking van het roer.


J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.

Copyright © 1998 Lars Bruzelius.