Het XVII. HOOFD-DEEL.

Handeld

Vande Berghouten, en derselver Haaken. Vande Planken tot de Huid, en 't gereed maaken van dien. Van 't Gebruik der Ry, en 't opneemen der Haaken. Vande Nagelgaten. Vande Boorders. Vande Spiegels-Planken. Vande Dubbeling. Vande Overloops Zetwegen. En ook vande Drempels inde Poorten.

Vande onderste Barkhouten.

't SChip binnewaards dus verre Gebouwd, zie ik den Bouwmeester 't grootste Gedeelte van sijn Volk na buiten leiden. Eenige daar van, met de Barkhouten of Berghouten, om dese datse tot Berging van 't Schip dienen, gereed te maaken, en andere met de Huids-Planken aan te brengen, werk geven. Wat d' eerste, namelijk de Bark, of Berghouten aangaat, zy leggen van vooren tot agteren, ter wederzyden, gelijk als Lijsten, of Stootkanten om 't Schip, en werd door deselve Schips voor, en agter-oprysen, of Zwiering-Beloop, aldermeest gezien, en gekend. Waarom dan den Bouwmeester op derzelver Strekking, of Strooking ook wel te letten heeft. Honderd Voeten Schips Langte, geevd gemeenlijk 12 Duimen tot derzelver Breedte. Yder 10 Voeten korter een halve Duim smalder, en yder 10 Voeten langer een halve Duim breeder. Ook komt de halve Breedte voor desselvs Dikte; dog my aangaande, ik wilde de Huid liever wat dikker, en de Barkhouten, vastmakens wille, wat dunder, dan wel de gewoonte is, genomen hebben. Nademaal aan ons Oog evenwel voldaan, en Schips Beloop daar uit genoegsaam kendbaar, soude wesen.

Meest alle Zee-Scheepen twee Spanten Barkhouten, onder haare Geschut-Poorten hebben. Het onderste, ontrent de groote Hals, of daar 't Schip laagst is, met de bovekant, ontrent een Barkhouts breedte, beneeden Schips Holte, geleid en vast gemaakt werd. Het ander sietmen, gemeenlijk ontrent de Breedte van anderhalve Barkhout, hooger plaatsen. De tusschen-Ruimte, Volling genaamd, in welke meesten Tijd de Bossen, Uitwateringen, of Spygaten, van den ondersten Geschut-Overloop, geschikt sijn, word met Planken, in Dikte med de Huid gelijk, toegeslooten. Dog indien 't Schip in d' onderste Spanten drie Barkhouten zal voeren, gelijk by sommige wel gedaan werd, zo mag dit laatste zo veel beneden het middelste werden geleid, als het eerste daar boven is gevoegd. Ook mag het bovenste in Breedte, en Dikte altijd wel iets minder dan het onderste wesen. 't Geeft geen goed Gezigt als dese Vollingen te breed sijn, en by gevolg, de Barkhouten wat te wijd van den anderen leggen. Want 't schijnd zeer mager, en als of de Barkhouten geen Gemeenschap met malkander hadden, zig te vertoonen.

'k Heb ook een Schip zien bouwen dat om te Zuid zoud varen, en 155 Voeten lang was, 't welk onder de Geschut-Poorten, op dat de Greine, of Vuure Dubbeling, van onder tot boven, glad, effen, en onverhindered mogt duurgaan, maar een Barkhout hadde. Alleenlijk wierd agterwaards, alwaar de Barkhouten boven de Dubbeling uitreesen, nog een Einde Barkhouts onder aan gevoegd; en voorts Schips geheele Zyden, neemt uit alleen de Boegen, met Planken 6 Duimen dik bekleed. 't Geen volgens mijn Oordeel, zeer goed Werk was, en een sterk Schip gav.

en derselver Haaken.

De Lassen, meesten Tijd gezeid Haaken, om dar gelijk als in malkander sijn gehaakt, en sterkheids halven niet inde Dikte, maar Breedte der Barkhouten werden gemaakt; dienen op yder Duim Barkhouts breedte, een halve Voet lang te wesen, of ten minsten vijv Inhouten te bevatten.

Knegten, sig besig vindende met Boeg-Barkhouten gereed te maaken, en door de Ry, Rondte, en Zwangte, na de Royschrap wel afgepeild hebbende, zullen, door behulp van zway, of zwey, agt geven, hoedanig deselve op de Boegen dienen in, of uit te schieten; want soude andersints, door 't onder by slaan der Boegen, dapper vande Roying afdwaalen, en Mistand veroorsaaken konnen.

Vande Planken tot te Huid.

Het gereed maaken, en aan-een-voegen der Planken, die, het zeer nauw zoekende Water, moeten uit het Schip keeren, gemeenlijk Huids-Planken genaamd, en welkers Dikte hier voor, ontrent de Zandstrooken, beschreven is, zal den Bouwmeester ook aan geen ander Volk beveelen, als dien hy weet 't gebruik van de Ry te verstaan. Dewijl door derselver hulp alle de Planken haare behoorlijke Roying moeten bekomen, en, zonder aanpassen, ter Voeging gebragt werden. Waarom dat ook voornemens ben, om desen aangaande, voor den nog eenigsints onkundigen, een korte, en zo veel mogelijk is ook klaare, beschryvinge te doen.

en het gereed maaken derselver.

'k Wil dan hier ten Voorbeeld stellen, een Schip, staande in sijn Barkhouten, van welke men begeerig is te weeten hoe veel Rondte, of Holte, d' eerste Planken onder dito Barkhouten, op derselver aan te voegene Kanten, nodig hebben. Hier toe zullen d' Ervarene Werkgasten, door de, by na, over al te pas komende Dissel, eerst d' Inhouten, ter Breedte vande aan te voegene Planken, regt en effen maken, en geduurig toesien, dat niet ergens te diep mogten inhacken, en lamme Plaatsen oorsaaken. Vervolgens dan een, ter wederkanten regt gestreeken, en, in vier gelijke Deelen, gedeelde Ry, van Wageschot, of buigsaame Balkdeel, ter langte van 12, 14, of 16, meerder, of minder Voeten, en ter Breedte van 5, 6, a 7 Duimen, nemen. Dese zullen zy, beginnende aan de Voor, of Agter-steven, om Schips Inhouten zodanig spannen, dat over al vlak, en effen tegen deselve aanvoege. Wyders die zo veel opwaards schuiven dat met de Bovekant, op een, of meer Plaatsen, tegen d' Onderkant van 't Barkhout aanstoote, latende vorders d' andere Deelen der Ry, onbedwongen loopen, daar wesen willen. Thans sullen zy door de Passer, ter Wijdte van een, of anderhalve Voet, na dat de verandering veel of weinig is, meeten, hoeveel de Ry van 't Barkhout komt af te wyken, en 't selve ter gemeetener Plaatse, met een Krijt-Streekje, op de Ry aan teekenen, en 't gemelde teeken met een enkeld Schreevje van deselve stoffe, doorhaalen, op dat namaals des te beeter mogt gevonden werden. Voorts de vier Kwartieren vande Ry, op 't Barkhout ook uitdrucken, en zo vervolgens deselve ter halver Langte, voor, of agterwaards stellen, latende het agter-Einde, alleen ter leiding van het voorste dienen. Even gelijk alsmen, met een kort Liniaal een lange, en nogtans regte Lini willende trecken, genoodsaakt is het halve Liniaal, langs de alreeds betrockene Liny heenen te schuiven, op dat het nog te treckene Deel behoorlijk daar aan mogt volgen. Soo moet ook het agterhalve Deel der Ry, aan het voorste weg wysen. Dese dan na voorgaande leeringe, ter tweeder Plaatse gesteld sijnde, men teekend alleen op het voorste Deel, hoeveel de Afwykinge der Ry aldaar zy. En werd dit Teeken door een Schreevje met een Haakje daar aan, tot onderscheid van 't voorgaande, uitgedrukt; dog d' Afwykinge op 't agter Einde, werd alleen door een Steekje, op d' eyge wyse, aangewesen. En even zoo handeldmen ook met de tweede, derde, en meer Verzettinge der Ry, t' elkens de Teekenen, van d' een en d' ander Verplaatsinge, differentiæ causa, een streepje byvoegende.

Dus lange met de Ry aan 't Schip besig geweest, is 't nu Tyd deselve op de, daar toe uit de Stapel gesogte, en sig na 't Werk sig eenigsints schickende Plank, te leggen. Dog alvoorens salmen door den Dissel beproeven of dese op desselvs Kanten niet spintig is, en hoe verre dat sig uitstrekt; want hier in nalatig sijnde, is 't meermalen gebeurd, datmen na veel moeitens, en overleg, nog eyndelijk verlooren Arbeid had gedaan. Voor een generalen Regel, moetman ook weten, altijd beter te wesen, dat een Plank die om eenige Rondte zal gevoegd werden, een weinig te regt, dan te krom is; want de Eynden, door de driften, ligtelijk op, en anngedreven konnen werden, ook doet sulks de Planken, over haar geheele Lighaam, vaster aan een voegen, en 't Werk beter sluiten.

Van 't gebruik der Ry,

Men voegd dan de Ry, niet op de buite, maar op de binne, en tegen d' Inhoutende aankomende Zyden vande Plank, om dat andersints, dese een weinig dicker of dunder sijnde, als wel d' anderen, tegen welke zy gewerkt moet werden, ligtelijk eenige Wanvoeging soude konnen veroorsaken. Vervolgens neemt men, met de Passer, de Wijdte, vande op de Ry-gestelde, Steeken, en brengt die, niet uit d'eygen, maar uit d' ander Kant der Ry, op de Plank. En is dit de Reden waarom dese wel regt en geensints krom mag wesen, want soude anders dubbelde wanschik konnen geven.

En wanneer 't geheurd dat de wijdste Steeken, op 'd Einde der Ry vallen, en bevonde word, dat om dese op de Plank te stellen, de Ry, in 't midden, een groot stuk Plank-waards heen sal loopen, en, by gevolg, deselve aldaar seer smal doen vallen; zo magmen de Einden der Ry, tegen twee Spykers, aanleggen, die door een derde, in het midden een halve, of heele Duim, minder, of meerder, na vereisch, uitwaards spannen: en alsoo vervolgens alle de op de Ry staande Steeken, ter Plank brengen; welke dan, alhoewel eenigsints te regt, egter alle de rond en holligheden sal vertoonen, die, om wel te sluiten, nodig sullen wesen. Dog zo de wijdste Steeken in 't midden der Ry sullen komen, dan magmen deselve, op voorgaande wyse, Plankwaards inspannen, nogtans wel lettende, dat op yder verschuivinge der Ry, de Spanninge even veel zy; maar ik sie wel dat ik dit den Onkundigen alleen door Letteren, niet wel vatbaar sal konnen maaken; en voor die geene die 't weten, behoev ik niet te schryven, en daarom scheid ik 'er af En seker indien alleen door 't leesen van Boeken, Konsten konde geleerd werden, ik souder tegenwoordig ook al meerder besitten als ik nu doe: maar 't schijnd datter 't mondig Onderwijs, en de daadelyke Handelinge, ook toe vereist is. Door een getongde Duimstok, zalmen van kwartier, tot kwartier der Ry, sien, hoeveel of weinig de te bereidene Planks-kant, onder in, of uit moet schieten, en wel letten, dat Schips Naden, binne, maar geensints buitewaards, om 't in te dryvende Wit, en Grovwerks wille, wel aan een sluiten.

Geensints zalmen ook de Spykers zo digt op de Kanten der Naden slaan, als wel sommige de gewoonte hebben: maar ten minsten halve Planks Dikte, of meer van daar blyven; want komen andersints in 't reinigen, en 't rond hacken der Naden dapper te hinderen: en vindmen om dese dan namaals in te dryven, zig somtijds genoodsaakt, het Hout door de Mooker sodanig te quetsen, dat binnen korten Tijd, komt in te Wateren, en vervolgens te verrotten.

en 't opneemen der Haaken.

Dat sommige Bouwmeesters haare Planken zo onbesnoeid, op 't eene Einde breed, en op 't ander Einde smal, by na als uit het Bosch komen, verwercken, heb ik noit voordeel konnen agten; want behalven datmen hier door Knicken, Klincken, Wantstrookende, en veel werks met sig sleepende Naaden maakt, zoo moetmen ook dikwils aan de volgende Planken, zoo veel Houts afhacken, alsmen aande voorige overtollig, en te veel had gelaaten. Zorg salmen draagen, dat, sterkheids halven, de Lassen, of Haaken der Planken, zo wijd als mogelijk is, uit den anderen werden geschikt, en ten minsten zo lang sijn, dat drie Inhouten bevatten. Hoedanig dese moeten bereid werden, om, zonder passen, in malkander te sluiten, gebied ook d'Order hier aan te voegen, indien dan de aan te voegene Haak, de alreeds aangevoegde, die gemeenlijk met het uiterste Einde, gemaks wille, zo lange werd los gelaten, tot dat de tweede ook ter behoorlyker voeging is bebragt, moet ingestooken werden: zo valter niet anders te doen als de Langte, en Wijdte vande alreeds aan 't Schip gebragte Haak te neemen, en vervolgens de aan te brengene daar na te schicken: maar zoo dese laatste, de alreeds aangebragte, moet onder gevoegd, of aangehangen werden; zo magmen door een regt gestreeke Rijdtje lien, waar dat den Hak, de Kant van 't Barkhout, of een ander Plank komt te Snyden, en de Plaats der Snyding aanteikenen. Wyders de Maat tusschen het Snypunct en het Einde van den Haak, als ook de Diepte van desselvs Eynden nemen, en zal alsoo door dese drie bekendheden, het vierde, namelijk, wat strecking de Haak zal moeten hebben, genoegsaam Wiskonstelijk konnen blyken. 'k Heb dit eeniger mate, en zo veel my mogelijk is geweest, hier onder willen uitdrucken. Inde Figura P, werd door de Letter a, een insteekenden; door de Letter b, een onder-aanhangenden Haak; en door de Letters c c, de Plank bereidende Ry, aangewesen. En in Figura Q, by de Letters d d, heb ik de, tot het Schip behoorende, Plank, met de daar opgespanne Ry, willen afbeelden.

Vande Nagelgaten.

't Zal 't Werk van den Baas, of sijne Meesters-Kegten wesen, de Einde vande Leggers, Buikstucken, en Oplangen, op de alreeds aangevoegde Planken telkens wel aan te wysen, op dar, in 't booren der Nagel, en andere Gaten, geen quaad, of onnodig, Werk wierde gedaan, en de Nagels selver onnut verspild wierde.

Vande Boorders.

Den Boorders, indien niet los, en ondeugend willen geagt sijn, zal 't ook haar pligt wesen, de van binnen na buiten toe, by na doorgeboorde, dog door eenig Yserwerk daar in belet sijnde, Gaten, met een Moord, of ander Yser, door, en open te wroeten, op dat van buiten opgehelderd, en behoorlijk gestopt konde werden; want soude, anders doende, dit somtijds d'Ondergang van Schip, en Volk, immers van veel onheil, konnen wesen.

Hoedanig wyders, door vuur, en heet Water, Barkhouten, en Planken, ter buiging bequaam gemaakt, de Schalk opgerigt, 't Balans-hout geplaatst, Driften, Schotbouten, en Sorhevels geordend moeten werden, zal niet by Beschryving, maar Ondervinding geleerd werden.

Vande Spiegels-Planken.

Twee dingen had ik hier by na te vermanen overgeslaagen: 't eerste, en dat de Bouwmeester betreft, is, dat alvoorens de Planken van Schips Huid doet aanbrengen, hy de Spiegel, zo 'er 't Schip een heeft, laat bekleeden; want zoude dit naderhand niet anders als met meerder arbeid, en Tyd-verlies konnen verrigt werden. De Dikte dezer Planken mag een derde minder, dan die vande Huid, wesen, als de Scheepen groot, en, by gevolg, dese zwaar moeten sijn, magmen die, om 't ongemak van branden, en buigen t' ontgaan, uit een Gesond en glad Sommers-Einde, na een, daar roe gemaakte, Malle, krom laten zagen: 't geen ik, by sommige, en volgens mijn Oordeel, met Nut, heb sien practizeeren.

Het ander, en dat voornaamlijk de Knegten raakt, is, waneer in Schips Boegen, met Barkhouten, of Planken om te branden besig, zy gedagtig moete wesen, dat altijd heele, of halve Planks, of Barkhouts Dikte, na Mate deselve veel, of weinig Bogts moeten hebbe, tot de genome Langte toevoegen; want zoude anders door 't inkrimpen te kort vallen, gelijk meermalen gebeurd is.

Maar al eer den Bouwmeester nog van buiten afscheide, moet hy, op dat het Schip in 't Water leggende, in de daar om te makene Stelling, onverhinderd mogte voortgaan, ook de Zetgang, ter Dikte als de Huid, of een weinig minder, op de Barkhouten doen voegen, en ook agterwaards de Geschuit-Poorten laten inpassen.

Schips Naden zal hy door een Wit, en indien de Planken dik sijn, om de Armen der zwacke eenigsints te hulp te komen, door de Kalmayen diep agter ingedreven Voorwerk, en daar op volgende draad Grovwerk, wel digt laten dryven, en niet toelaten dat de Naden voor, maar wel agter digt aan een sluiten; want zulks in 't Kalfaten altijd groot gemak, en 't beste Werk geevd.

Vande Dubbeling.

't Schip, indien 't om de Zuid, of West moet varen, zal hy van onderen af tot nevens, of boven 't Water toe, met Harpuis doen bestryken, en met de hier voorgemelde Dubbeldeelen doen bekleeden. Deze zullen door de Boorders, ter Wijdre van een Duim, Ruits-gewyse, eerst geboord wesen. Met Teer sullen sy binnewaards vet besmeerd, met Koejen-hair dik bekleed, en al de Gaten met Dubbel-Spykers, wel voorsien wesen. En nog moet dese Huid, al eer 't Schip te Water loopt, ook een Rok van deselve Stoffe aantrecken; dog alvoorens salmen door eenige brandende Rietschoven, op dat dit vogt het Hout te beter aangrypen, en vasthouden mogt, deselve van haare buiten-om, en aanhangende ruigte ontblooten.

Maar alhier word ik indagtig, ter Spiegel van anderen, te verhalen, wat ongeluk, alhoewel 't geschapen stond nog erger uitslag te sullen nemen, hier ontrent heb zien gebeuren. Een groot Schip, staande, in Hoy Maand, eenes drogen Zomers, gereed om in 't Water te loopen, was by ne alleman besig met de vuure Huid te droogen, en gelijk geseid is, de ruigte af te branden; stelden tot dat eynde een party Riet, aan de Oost-Zyde, onder 't Vlak, en den Brand daar ingesteeken sijnde, joeg de Wind, die van die Kant met een klein Koeltje blies, de Vlam zodanig onder 't Schip, en tusschen de Stapelblocken door, dat het Mot, dat van onder de West-Zyde nog niet weg geklouwt, en, door 't Besmeeren vande binne-Huid, met Harpuis seer bedroopen was, inden Brand geraakte; door welkers Hitte dan den Teer van tusschen de Dubbel - Deelen zo overvloedig quam uit te druipen, dat de Dubbeling zelvs de Vlam vatte, en van daar aanstonds tot boven de hoogste Stutten opsteeg, en zoude alsoo dit schoone Schip, nademaal alle Menschelyke hulp te kort schoot, noodsaaklijk hebbe moeten verbranden, ten waar d' eige Wind, die de Vlam zo fel had aangesteeken, deselve gelijk als met een Geblaas, 't Schip alreeds aan de West-zyde, van onder tot boven, ontrent een halve Duim ingekoolt sijnde, wederom had uitgeblust. Vervolgens wierd door Dissel, Snik, en Beitel, de verbrande Kool, zo veel mogelijk was, weggenomen. Ook de uitsteekende Spykers-Hoofden, door de Mooker ingedreven, en alsoo 't Schip eenigsints tot sijn eerste Glans gebragt. Waarschijnlijk soude dit Ongeluk niet sijn voorgevallen, indien dese Rietschoven niet soo digt by een gesteld, maar met de Hand vast gehouden, en soo als 't nodig was, hadde bestierd geweest. De Voorsigtigheid gebied ook datmen in dit Geval, langs den Overloop eenige Balys met Water vulle, en op de Barkhouten eenige Mannen met natte Zwabbers stelle, die de Vlam, ergens 't Hout vattende, aanstonds dempen: gelijk veeltijds wel heb sien in 't werk stellen.

Wyders moet de Bouwmeester gedagtig sijn, dat de onder 't Water komende Vingerlingen doet aanslaan, wel zal hy agt geven dat niet verdrait werden aangevoegd, ook de Roer-haaken daar eerst laaten inpassen, mitsgaders een Malle na de Hieling, en Hoogte vande Vingerlingen; als ook byzondere Malletjes van derselver Dikte, en Wijdte doen maaken, op dat het Roer daar wel na gemaaakt, des te gemackelijker mogt aangehangen werden; want in desen niet wel op alles gelet sijnde, kan ellendige talmery geven. Ook sal hy niet vergeeten de Merken, om Schips diep gaan te weten, aan de Stevens te Plaatsen, met witte Verw, of Vet, om te meer sigtbaar te wesen, mogen zy gevuld, of bestreeken worden. En om Leckagie voor te komen, zal hy 't Schip van binnen, over al met Water doen begieten, op dat alle valsche Plaatsen, en verborgen lecken mogten ontdekt, en vervolgens gestopt werden. Hier toe zal, om 't Schip durabel te maaken, het zoute beter dan het versche Water wesen.

Maar laat ons den Bouwmeester wederom eens binnewaards volgen, en sien wat sijn aldaar gebleeven Volk, geduurende sijn afwesen zullen hebben verrigt. Zy hebben onderwylen den Overloop, door de hier voor gemelde Planken, met regt doorgaande, en wel-strookende Naden gedekt, en niet toegelaten dat eenig Spint daar aan gebleeven is, en die voorts, door een draad Wit, en Grovwerk, wel digt gedreeven; de Schoe, of, anders gezeid Zetwegers, ter Dikte van Schips Huid, op de Watergangen gevoegd: dog dese sullen, indien 't Schip Stunders zal voeren, alvoerens haar Plaats hebben genomen.

Vande Overloops Zetwegers en Boevenets Balkweger.

Van de Drempels inde Poorten.

De Boevenets Balkweger, die voor Dikte een derde der Steven mag aannemen, hebben zy na gestelde Royschrap, wel opgehangen. Voorts d' Inhouten, tusschen de Geschut-Poorten, met dunne Eike Planken, of Greine Balk-deelen bekleed, en inde Geschut-Poorten selve, de onder en bove Drempels na de uitwaterende Malle, ter eenpariger Roying, ingeplaatst. De onderste mogen in Dikte met de Huid gelijk; dog de bovenste, om der Duimen vast makens wille, wat dicker wesen. De houte Nagels zullen zy met Wiggen wel geslooten, en de Ysere Bouten, die 't nodig hebben, op Ringen wel geklonken hebben, en hier mede sal 't Schip in staat wesen, om tot het van Stapel loopen bereid te werden.


Cornelis van Yk: De Nederlandsche Scheeps-bouw-konst open Gestelt; Vertoonende naar wat Regel, of Evenredenheyd, in Nederland meest alle Scheepen werden gebouw; mitgaders Masten, Zeylen, Ankers en Touwen, enz. daar aan gepast.
Ian ten Hoorn, Amsterdam, 1697.
Transcribed by Lars Bruzelius

Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Search.

Copyright © 2001 Lars Bruzelius.