J.C. Rijk: Handleiding tot de kennis van den Scheepsbouw, 1822

[p 106] Vastmaking van den buitenhuid. Boven water zijn alle de gangen van de Buitenhuid, behalve de behouting bevestigd met twee spijkers in het verband op ieder Hout, de lengte der spijkers is tweemaal de dikte der planken, waardoor zij gaan.

Onder water hebben die planken op ieder Hout eenen houten nagelm en eenen spijker van koper, zoo als reeds vroeger gezegd is, dat alle bouten [?] en spijkers onder den Lastlijn tegenwoordig van koper worden genomen, om redenen veel bekend, dan dat ik die herhalen zoude.

Om dus het getal der koperen spijkers te verminderen, en ook door dien houten nagels zeer goed houden, gebruikt men ook de laatste; doch boven water worden dezen genoegzaam nimmer gebezigd, doodien bijna altoos vervurenm en bijgevolg ook de Inhouten op die plaatsen aansteken.
. . .

Zoo als gesegd is geeft het gebruik daarvan een groote bezuiniging van koper, en bovendien houden de gezegde nagels nog wel zoo goed.

De spijker zijn gewoonlijk langer, dan tweemaal de dikte van de buitenhuid, en gaan dus niet meer dan 4 a 5 duim (10 tot 13 Ned. duimen) (min of meer) in de Houten, daarenfegen worden de houten nagels meestal door en door geslagen, en alsdan zoo binnen als buiten geplugd.

Die pluggen geschiedt door, na dat de nagel is ingeslagen, en zoo binnen als buiten gelijk met de oppervlaakte van het hout is afgestocken, er een vierkante korte pen, die wigswijze tot in een punt is bijgehakt, en dus den vorm van eene piramide meet eene vierkante grondvlakte heeft, met de punt in het midden in te slaan. Deze doet den nagel splijtend uiteen zetten, en dringt de verzelen sterk te zamen, wanner de naauwte van het geboorde gat geene uitzeeting meer duldt; zoo dat de nagels, die buitendien van zeer droog hout genomen worden, geen gevaar van lekkagie overig laten, eensdeels door dit pluggen en anderdeels door de natuurlijke zwelling van het hout; vervolgens zteekt men de plug weder gelijk met de oppervlakte van den Huid af, slaat er een kleine smalle snede over heen, en kalfaat er een draad werk in.

Sommige nagels worden ook niet geheel doorgeslagen; het zijn voornamelijk die, welke, in de planken van het vlak kommende, de volke dikte der Vrangen vinden; daar deze aan den binnenkant niet kunnen worden geplugd, heeft men eene andere wijze, die hetzelfde uitwerkt.

Met splijt namenlijk den nagel een weinig aan dat einde waarmede dezelve in het geboorde gat komt, en zet, alvorens de nagel er in te slaan, er een kegje in, dat niet breeder dan de middellijn van de nagel is, en dus geen wederstaand vindt, voor dat het fegen het einde van het geboorde gat stoot; alswanneer het verder inslaan van den nagel den keg indrift, de nagel doet splijten, en in een woord hetzelfde uitwerksel voortbrengt, als het pluggen aan de buitenzijde; men noemt dit arken.


Rijk, Julius Constantijn: Handleiding tot de kennis van den Scheepsbouw, ten dienste der jonge officieren en adelborsten van de Koninklijke Nederlandsche Marine. Arbon en Krap, Rotterdam, 1822. 4to, 18x14.5 cm, (18), 298 pp 6 folding plates.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Shipbuilding | Fastenings.

Copyright © 1996 Lars Bruzelius.