Twaelfde Hooftstuck.
Maet en Certers onder scheidelijcker Zee-Scheepen, van anderen gedaente
en gebruick, als voorn zijn gehaelt.
…
Certer van een Galjoot gelijck die gemeen gemaekt werden, wiens maet
nevens het vorige op een zelfde werf nam.
Lang over steeven 85 voet, hol 11 voet, wijt 21 voet, de voorsteven dik 1
voet, (de voorstevens en boegen op Galjoots zijn in't gemeen hooger en ronder
als op Boeiers) valt 10 voet; d'achtersteven dik 1 voet, valt een voet. De
Kiel 14 duim vierkant: 't boeien 3 pols-plancken, tot aen 't Barck-hout toe,
te verstaen zoo boeien als huidighten. 't Vlack wijt 15 voet en ¼ rijst
2 duim. Op zijn boeigangen wijt 2 voet, de buik stucken dik 8½ duim; de
zitters na gelang op de boei-gang ½ voet dik, de Oplangen onder
½ v., en boven 4½ duim: 't Kolzem dik 9 duim, breet 2 voet. De
kimwagers dik 4 d., breet 13 of 14 duim, op 't vlack gewaegert met twee duims
plancken, tot aen de balck-waegers toe; de Balkwagers dik 4 duim, de balken
dik 1 voet, breet 11, 12, of 13 duim, wijt van den ander 3 en ½ voet,
ieder balk heeft een spant knie op en neer; 4 balken leggen neven de mast 2
voor en 2 achter, elk heeft 4 knies, 2 langs scheeps en 2 op en neer. De
water-borden, of lijf-houten, dick 4 duim. Men legt eiken ribben dwars over de
overloop, van 2 duims deelen. Het luick lang 7 voet, breet 6 voet. De twee
onderste Berck-houten dick 5 duim. De vulling breet 1 voet; het bovenste
Barck-hout breet 9 duim, dik 3 duim. De vulling daer onder breet 1 voet. De
vulling boven wijt 9 duim. Het Ree-hout 6 duim breet, dik 3 duim; het Ree-hout
fluit de scheepszijden boven.
De Mast wert weinigh meer achter over gezet als op Fluiten, en zulks, op
dat de zeilen aen de gaffels niet te zeer voor over hangen, en het Schip doen
duiken.
't Voor-pnder staet 11 voet van steven, de Kajuit 11½ voet, zackt
onder de overloop 3½ voet, zijn wulf komt daer boven 2½ voet.
Het Bezaens-masjen staet effen voor de man te roer, of 2½ voet voor
de Kajuit. Voor ist opgezet 5 voet, achter 8½ voet. Staet te weten,
datmen de Schepen achter meer opzet als voor, om dat zy meer inzinken achter
in 't gemeen als voor.
De groote Mast werdt op een derde van voorn ingezet, gelijk mede in de
Boejers.
Het Roer komt onder in breete met de steven over een, doch is boven
smalder. De Roer-pen legt boven 't Kajuits wulfje, zoo dat men hem over boort
kan douen; waer van deze vaertuigen de naem van Draei-overboort hebben
bekomen; zy werden zomtijts achter Fluitsgewijze opgeboeit, wanneer men hen de
naem mede wel van Booten plag te geven. Voor boven is dit vaertuig op
zijn breetste; en de achterste boven zijdel-plancken schieten een weinig over
't Schip, gelijk men mede aen alle smal en wijt-schepen ziet; en zulkx op dat
het roer des te beter bedwongen werde, en niet op en stuite, waer een dwars
planck ten zelven einde over wert geleght, die mede voor een zitbanck dient.
Men maeckt zomtijts Scheepkens in deze landen, die onder de gedaente van
Galjoots, en boven van Pynassen hebben, met een half Verdek; en zulkx als men
daer verre tochten mede over zee wil doen, bratspit, en een grrot fluit luik,
zonder Hut, met een zeer ondiepe Konstapels-kamer die hangt, waer kruit en
brrot-kassen in zijn. Hier in heeft men na zijn groote goede lijfs-berging. De
Kombuis en kooyen staen in het Voor-onder, als oock in de kajuit nevens het
gemack, alawer mede een kelder en Vuerschoue staet.
Galjoots die tot Advijs-jachten werden gebouwt, en niet om last te dragen,
als deze, verschillen eenigzins met deze in haer vorm: zijn smoeg en boven vry
rank, het vlak rijst meer, en zy hebben minder lighaem; de Masten zijn
zwaerder en daer hangt meerder Zeil aen.
Welcke op de Viszery toe werden gemaeckt, zijn insgelicks van wnderen vorm,
kleinder, en het hol is tot berging van de visch in verscheide backen
verdeelt. Hoeckers hebben in steê van een Vooronder een verblijf
aen de pothuizen op het lant niet ongelijck. Zy voeren twee of ook wel drie
lichte Masten: Puyen of Dogbooten voeren een kruis-fok, met een
groot zeil daer een mars-zeil boven staet, zijn boven plat, met een Vooronder,
zonder Roef ofte Kajuit, loopen voor en achter smal toe. Zeer weinig op zijnde
geboeit.
Hout noodig tot een Galjoots.
Om een Galjoot te bouwen, als boven in zijn Certer is vertoont, heeft men
noodig 12 goede planken in het vlak, 50 buickstukken, 12 banden voor en
achter, 16 overloops balken, 2 kimgangen, 100 oplangen, 32 knies, 3 gangh
huit-dicht, 2 spant-barck-houten, 1 spant-bark-hout, met een bre-gang, en
raa-hout, 100 opstutten, 130 gulden aen spijkers, en 45 gulden aen nagels. De
Rotterdammer Zee-boots zijn veeltijts op de helft van haer dek achter
met een tre, wat rijzende, en voorts geheel plat.
pp 165-166.
Nicolaes Witsen: Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en
bestier: Waer in wijtloopigh wert verhandelt, de wijze van
Scheeps-timmeren, by Grieken en Romeynen: Scheeps-oeffeningen,
Strijden, Tucht, Straffe, Wetten en gewoonten. Beneffens
evenmatige grootheden van Schepen onses tijts, ontleet in
alle hare deelen: Verschil van bouwen tusschen uitheemschen
en onzen landaert: Indisch Vaertuygh: Galey-bouw:
hedendaegsche Scheeps-plichten: Verrijckt met een reex
verklaerde Zee-mans spreeck-woorden en benamingen.
Doorgaens verciert met vele Kopere platen.
Casparus Commelijn; Broer en Jan Appelaer, Amsterdam, 1671.
4to, (16), 516, 40, (4) pp, 116 plates.
pp 165-166.
Transcribed by
Lars Bruzelius
Sjöhistoriska Samfundet |
The Maritime History Virtual Archives |
Shipbuilding.
Copyright © 1997 Lars Bruzelius.