Het XXI. HOOFD-DEEL

Handeld

Vande Kluisgaten, en by die Gelegentheden ook vande Kabeltouwen. Waar de Kluisen geplaatst werden, en by welke Occasie daar omtrent Verandering is gemaakt. Vande Beeting. Vande Spillen in 't gemeen. Vande groote Spille. Hoedanig d' Engelsche haare Spillen maken. Van 't Braadspit. Vande kleine Spillen. En ook van 't Anker te winden.

EEn geruimen Tyd heb ick, met het Schip, van buiten, te voltojen besig geweest, d' Order vereyst dat my nu binnewaards keere, en het selve ook aldaar de bescheide Deelen toevoege.

Vande Kluisgaten.

Niet altijd, nog over al, wind den Zeeman Gelegentheyd van syn Schip, met Touw, en Tros, aan Wal, of Kay vast te marren. Doorgaans moet hy sig, ook in volle Zee, of op Kusten, en Rivieren, op het inde grond geworpen Ancker, en daar aan vast gemaakte Kabels, verlaten. 't Syn de swaarste Touwen die tot een Schip behooren, en daarom ook by uitnementheyd, en gelyk als met uitsluitinge van alle de anderen, alleenlyk, met den naam van Touwen, by de Scheepskundigen bekend syn. Door twee, drie, of vier, ter wedersyden vande Voor-Steven, in Schips Boegen, gemaakte ronde Gaten, Kluisen genaamd, sy t' Zeewaard gevierd, en om 't Braadspit, of Beeting vast gemaakt werden. Na de grootheit van het Schip, dese Touwen dik, en na die beide de Kluisen wyd bemaakt moete wesen. Waarom dan ook den Bouwmeester, in 't formeeren vande selve aangaande Touws dikte, alvoorens diend kundig te syn, of albier elders onderrigt te soeken.

en by die Gelegent-heid ook vande Kabel-touwen.

Meest alle Bootsluiden, ofte Meesters der Toetakelinge, voor yder twee voeten die 't Schip wyd is, aan de Kabels, in haar Omtrek, een Duim Dikte geven. Sulks dat een Schip 40 Voeten Wyd, sal hebben een Kabel inde Rondte 20 Duimen dik. Dog dewyl meest alle Kabeltouwen geen meerder Langte, als tusschen de 100, en 110 Rynlandsche Voet-vademen bevatten, en datmen veelmaals, by hard Weer, in diepe Gronden Ankeren moet, soo ismen ook aan d'ander syde benodigt verscheide, ja vier, vyv, of meerer van dese Touwen op malkander te steken, en te Splissen: want hoe meerder Touws Langte, by hard Weer word uitgevierd, hoe minder dat beide Anker en Touw, zal te lyden hebben. Nademaal door het verre voor uitstaande Touw, 't Anker vlak op de Grond leggende, te beter vatten, en houden, en de kragt van Wind, en Water, door de groote nederhangende Bogt, die 't heeft, sonder dat eens ter Spanning komt, breeken zal. Voor dese Knoop, of Splissing, die ook door de Kluisgaten moet passeeren, magmen het Touw de halve Dikte verdubbelen, en nog voor de Serving, daar mede 't zelve om voor 't slyten, en wryven tegens 't Schips Galjoen, Steven, of Kluisen te bewaren, bekleed word, magmen tot de voorgaande Dikte een derde by voegen. By Voorbeeld; een Schip wijd 36 Voeten:

De Kabel is enkeld dik 18 Duimen
Op de Splissing dik 27
Op de Serving dik 36
't Kluisgat wijd op den Diameeter 12

Waar de Kluisen geplaatst werden,

In voorgaande Jaaren, dese Kluisen in alle Tweedekte Scheepen, altijd op het onderste wierden gevoerd; alwaar zy heden in die van Oorlog nog werden gevonden. Maar in Koopvaarders, en die vande Oost-Indische Compagnie, dewijl derselver veellastige Lading de Scheepen diep in, en de Kluisen na by 't Water doet zinken, heeftmen deselve, al voor eenige Tyd een Dek hooger, dat is, op het Boevenet, beginnen te Plaatsen.

en by welke Occasie daar ontrent Verandering is gemaakt.

Want als indien Jaare 1661 de Ed: Heeren Bewinthebberen van gemelde Compagnie, een van die Scheepen, welke met Staats bevel, en kosten, by eenige Koopluiden, tot Beveiliginge vande inde Noord-zee zwevende Engelsche Kapers, waaren uitgereed, hadden Gekogt, en het selve, met de gewoone Ladinge belast, naar Oost-Indien wilden stieren; zo is 't gebeurd, dat dit Schip in Zee, en in 't Canaal komende, door Contrarye Wind, aldaar zodanig hol Water kreeg, dat de Kluisen, doemaals nog niet gestopt; vermits de Touwen, wegens de Nabyheid vande Wal, nog niet uitgestooken, nog d'Ankers weg gezet waaren, by na gestadig onder Water vielen. En of wel de daar in spuwende Golven, door de zoo genaamde Pis, of Waterbak, gevangen, gekeerd, en stadig weder weggedreeven wierden; zo was egter van dit Pekelvogt, zoo veel langs de inde Kluisen staande Inhouten, tegen welke nog Huid, nog Wegers, digt en slooten, niemand agt daar op slaande, tot omlaag in Schips Boegen neder gesloopen; dat Schie, of Bootsman, om eenige nodigheden, voor inde Hel komende, en op de aldaar leggende, wel digt gevoegde, en vervuilde Banden, een Party Waters vindende, meende hy, en riep dat het Schip lek, de Voorsteven los, en gaande was, 't geen een groote Verbaastheid onder 't Volk Causeerde. En de Scheeps Raad, na gedaan Onderzoek, de Ooorzaak van dit Onheil niet konnende naspeuren, deed besluiten, liever het nog na by geleegen Vadersland weder op te zoeken, als, zoo zy meende, met een gebreckig Schip, in gevaar van Lijv, en Goed, zoo een verre Reis voort te zetten, en af te leggen. Gelijk zy dan na 3 á 4 dagen wederom binnen kwamen, alwaar het Schip, aanstonds voorwards wat ontlast, de Blaasbalken afgebrooken, Boegen, en Sponde vande Steven, en alles waar op eenig nadenken konde vallen, met groote Nauwkeurigheid besien, en bezogt wierde. Dog konde egter ontrent al dit geseide, de Beginselen van het Ongemak niet ontdekten, tot dat de gedagten op de Kluisen vallende, men bevond, datse tusschen de Huit, en Wegers geheel open waren, en allengskens al dit Water hadde konnen inzwelgen en om laag brengen. Vervolgens wierd dan, met goedvinden vande Ed: Heeren Meesters, beslooten dese Kluisgaten, een Verdek hooger te brengen. Tot dit eynde zettemen eerst de Boegspriet uit; lasten een stuk op de Steven; voegde van daar, tot aan de Oorstut, na den Boeg krom gezaagde Stucken van 8 Duimen dik, ter Hoogte datmen de Regelingen van 't gereesene Galjoen, daar aan kon Hegten, op malkander, en slooten die met Bouten van boven neder op den anderen, wel vast. De onderste Legger van 't Galjoen lietmen blyven, voegde de nieuwe ter Breedte als 't Galjoen rysen most, daar op, Boutede die door de onerste, tot in het Knie, en voegde doe de Kammen, met de andere Legger en Leeuw daar boven, en bouwde zo vervolgens hooger: de Knien op de Zyden der Leggers wierden afgebrooken, en na behooren hooger geplaatst. Van binnen lietmen voorwaards 't Boevenet een weinig zacken, om met de Kabels te beter onder 't Galjoen te komen, aan 't boven-Einde vande Steven. Tot Stijfte vande Boegspriet, wierd een Band, en onder op den Overloop een Rybedde, geleid. Aan de Oorstutten wierd al 't Werk met eenige langs Scheeps staande Knien vervangen. Wyders Beeting, en Spille ook boven gebragt sijnde, was dit Schip door 7 á 8 Man, in den Tijd van een Maand, weder gebragt in Staat van Zee te konnen kiesen. En sijn sedert dit Geval al Compagnies Scheepen op dese wyse Gebouwd geworden.

Vande Beeting,

De Beeting, is een Gebouw bestaande uit 3, of 5 zwaare Houten, daar aan, groote Scheepen ten Anker komende, desselvs Kabels worden beleid, en vast gemaakt. Even agter de Focke-Mast werd haar, in meest alle Scheepen, plaats gegeven. De twee regt opstaande Stutten, gemeenlijk Speenen genaamd, werden van agteren tegen een vande Overloops Balken gevoegd, en de onder-Einde met ysere Bouten aan een Band geslooten. Haare Langte is, na 't Schip Hol, en 't Dek Hoog is. Want men moet staat maaken dat de Bogt vande Kabel gevoeglijk over derselver Hoofden, op, en af kan genomen werden. Langs-Scheeps mogen sy ontrent de Dikte vande Kiel, maar Dwers-Scheeps een tiende minder aanneemen. Haare Wydte van den anderen is, op de Binnekanten, na dat de Scheepen groot, en ruim syn; dat somtyds op drie en een halve, vier, of vier en een halve Voet, uitkomt. De Dikte vande Kruisbeeting is langs Scheeps, even met de Stutten dwers Scheeps. Op en neder insgelijks een tiende verminderd. Met een Greine, of Vuure, zonder Kwasten sijnde Schaal, mag dese, aande agterkant, tot Gemak vande Kabel, bekleed wesen.

De Hoofden, soo van d 'een als d' ander, mogen in Langte, met de Dikte der Speenen, over-een-komen. Fatsoens halven werden zy een weinig hol uitgehakt. De Driehoekige Houten, van vooren, tot Stijfte, tegen de Beeting gevoeg, en gemeenlijk Steek-knien genaamd, mogen een derde minder dan de Stutten dik, en breed, tot nevens de bovekant van 't Kruis-Hout, wesen. Derselver Langte is onbepaald: sommige die tot tegen Schips Boegen, of Banden doen aanstooten; andere haar minder Langte geven. Altijd zalmen den regten Houts draad, aande boven, maar den afgehakten aande Onderkand, laaten komen.

Van de Spillen in 't gemeen.

De Spillen, sijn regt opstaade Wind-assen. Groote Scheepen gemeenlijk, een groote, met een kleine; god ligte Scheepen alleen eene Spille, of een Braadspit, met eene Spilletje voeren. De groote Spille vind sig, in Oorlog-Scheepen, op den eersten Overloop; maar in Koopvaarders, om voorgaande Reden, op het Boevenet; dog beide agter de groote Mast geplaatst.

't Gebruik vande groote Spille is, behalven dat zy in 't laden, en lossen van 't Schip, dapper te pas komt, en in ontallyke andere dingen groote Dienst kan doen, het Anker uit de Grond te winden.

Vande groote Spille.

Al by Tyds, en voornaamlyk in 't beginnen van 't Schip, als de Werv nog vol Hout is, sal den Bouwmeester een groot en glad stuk daar toe uitsien, en bewaren, want andersints dit verbruikt synde, ter Plaatsen daar hy misschien, des noods sijnde, het met minder soude hebben konnen doen, sal sig namaals genoodsaakt vinden andermaal ter Marct te gaan, en voor dit deel alleen 45 Guldens moeten betalen, gelyk al gebeurd, en hier vooren aangewesen is. Haare Dikte, op de Kop, is, ten minsten van den selven inhoude, als de Kiel op haar Dikste is: in het Bedde een vierde vermindert. Dunne Spillen snedig winnen, maar dickte eerder gedaan Werk geven. De Langte van het boven-Eynde vyv, of vyv en een half Voeten is; meerder, of minder, na dat heel, of halv Dek sulks wil toelaten. De Klampen daar de Kabel Large omgaat, mogen drie vyvde Deelen vande Langte der Kop innemen. Haare Breedte op de Spille, is een vierde van Kops Middellyn, of en aan een vierde dikker dan breed; voor 't opschieten van 't Touw, mogen sy boven een derde ingehakt wesen. Derselver Getal is noit minder als 6, want anders het Touw te kort sou moete buigen; noit meerder als 8, want anders geen Grond tot vast maaken soude vinden. In ligte Scheepen met vier, in swaare met vyv vierkante doorgaande Gaten, ter Wydte als een seste Deel van Kops Diameter is, en een agtste hooger als wyd, daar de geweld-doende Windboomen door werden gestooken, is deses Spillens Hooft doorboord. Derselver Schikking, met minste Houts-kwetsing, mag ontrent een vyfgatige Spille aldus werden gevonden.

Voegd deselve, agtkant gemaakt synde, met syn Aspuncten in twee Waterpas leggende Blokken, sodanig dat rondom kan gedraaid werden, en brengt hem alzo van agtkant tot rond. Deeld wyders, den Omtrek in 10 gelyke Deelen, en slaat op yder Deel van onder tot boven een Liny; vervolgens schrapt de Kop regt, en soo veel af, dat, boven op, behoorlyk rond kan vallen. Schrapt nog de Breedte van den Band, en begind dan het eerste Gat, naar believen op een vande geseide Linien soo wel op d' een al op d' ander syde, te teikenen. Vorders de Spil omgedraid, een Liny overgeslagen, teikend, op de naastvolgende, het tweede Gat; dog sodanig dat, een Gats Hoogte, lager staat, en brengt het ook op de tegen over destelde zyde. Op deselve wyse handeldmen ook met de drie overige Gaten, t' elkens een Liny overslaande, en het Gat een Gats Diepte lager stellende. Het onder-Einde vande Kop moet ook, op dat op den Overloop mogt rond drayen, Winkel-regt geschrapt, en zy selve met het Dek in den Haak gesteld wezen. Voorzigtig is 't gedaan datmen de Pannen soo lang los laat, tot dat na behooren Haak-rond draaid, want anders naderhand kwalijk te verbeteren is.

Aangaande de Pallen, Palbedde, Spoor, of Spilbedde, mitsgaders het Prang-Hout voor de Spillen, agt ik alle geen schryvens waardig te sijn, om dat iemand dese maar ergens gesien hebbende, ligtelijk na den Eisch van sijn Werk sal weten te schicken.

Heden, in groote Scheepen, dese Spillen op een ander manier als voorschreve is, geinventeert, en gemaakt werden, die ik geloov dat in kleinder Scheepen, wegens het daar in sijnde Nut, ook meer en meerder zullen in usu komen. De Bouwmeesters laten de soo gezeide Klampen, tot boven, of nevens de Kop opschieten, en vullen de driekantige Hoeken met Hout aan; Steeken al de Gaten, op eenparige Hoogte, en Wijdte, sodanig diep, dat de binnen-Einden, der Wind-boomen, ten naasten by, malkander aanroeren: waar door dan te weeg brengen, dat alle dese Geweld-Boomen regt inder Winders kragt, om des te beter konnen aanspooren, komen te vallen. Ook, hier door, yder Booms-Volk, Meester van haar eigen Boom is: daar in tegendeel met d' andere Spillen, de hoogste Boomen veeltijds te hoog, en de laagste om kragt te gebruike, te laag steeken. En werd ook somtijds Booms eene Einde, van d'eene Party, sodanig nederwaards getrocken, of geduwd, dat het ander Einde daar door, t' eenemaal boven de Magt, en 't Bereik vande ander Party komt te geraaken. Dese nieuwe Wind-Hevels, niet meer dan de halve Langte vande oude hebbende, sullen ook ligter ter Gat te brengen, en gemaklyker te bergen vallen.

Hoedanig d' Engelsche haare Spillen maken.

Onse Nabuuren d' Engelsche, nog een andere Manier, om op groote Scheepen, haare Spillen toe te stellen, hebben. Zy nemen maar een Hout van demeene Dikte; maaken aan het boven-Einden een 4, 5, 6, of 8 kante Penne, 5 of 6 Duimen lang; bereiden daar toe, uit 3 of 4 Duims Planken, met ysere Nagels, en Spykers, Kruis-wyse, op malkanderen geklonken, en met twee ysere Hoepen rondom de Kanten leggende ronde Kraag; maaken, vervolgens, inde Kanten vande Kraag, soo vel Gaten als zy, na haares Schips Grootheid, voornemens sijn de Spille Boomen toe te voegen: die zy dan over de geseide Penne passen; en, haar Werck verrigt hebbende, met de Wind-Boomen wederom afneemen, en uit de weg schicken. 't Geen my een goed Werk schijnd.

Van 't Braadspit.

Kleine Scheepen, of ook groote, die nogtans mer weinig Volk werden gevoerd, in Plaats van dese Spille, een Braadspit voeren, daar by datmen wel meerder kragt kan doen, maar niet zo haast gedaan werk hebben. Dit Braadspit ook voor een Beeting verstrekt, want de Kabel daar zo wel aan beleid, als by op gewonden werd. 't Mag in 't midden de Dickte vande groote Mast, of meerder, en aan de Einde een derde minder, dan in 't midden, hebben.

Vande kleine Spillen.

De Koppen daar 't in draaid, mogen met de Dikte vande Steven gelijk wesen. Wat de tweede, of kleine Spille aangaat, die by groote Scheepen werden gevoerd; sy is gemeenlyk in alles een derde minder, als de groote. Haar gebruik is ook 't Schip te laden en te lossen, de Boot in en uit te setten, 't Want aan te winden, en ontallyke andere Dingen meerder.

Dewyl ik nu van de Spillen, en het Anker uit de Grond te winden schryv, zo dunkt my dat, alhoewel 't Hoofdeel lang valt, nog iets tot Onderrigtinge van de Onkundige hier by diente voegen.

En ook van 't Anker te winden.

Men moet dan niet denken, dat wanneer het Anker werd uit de Grond gewonden, dat die swaare Touwen, voor welke het Schip leyd en ryd, en somtyds 16, 18, en 20 Duimen dik syn, om de Spille gebragt, en direct daar aan gewonden werd; Neen, dese soude zo kort niet Krom konnen buigen, en het werk ondoenlyk maaken. Maar de Bootsman bereid sig hier toe een Touw-Kabel, Large genoemd, dat ontrent driemaal de Langte van de Spil af, tot de Kluisen bevat, welkers Omtrek een derde minder dan de Kabel is, en in Draaden by na de helft heeft. Bewoeld dat, om de Vadem Wydre, met dun Touw, op de wyse van een Knoop, by hem Muis genaamd. Bind beyde d' Eynden aan malkander, laat het na de Gelyknisse van een ruime, en buigsame Hoep, om de Spille, en by de Kluisen staande Rollen gaan. Woeld, door dunne Touwen, Saysing, of Seysing geseid, de Kabel by de Kluisen, hier aan vast, en by de Spil komende, doet die los, en voor al wederom vast, maaken; terwyl 5 á 6 andere Seysings, dese ondertusschen al vervangen hebben, en dit soo lang tot het Anker voor de Boeg is, Dog in ligte Scheepen en die maar dunne Touwen hebben, werd de Kabel selvs, om Spil, of Braadspit geleid.


Cornelis van Yk: De Nederlandsche Scheeps-bouw-konst open Gestelt; Vertoonende naar wat Regel, of Evenredenheyd, in Nederland meest alle Scheepen werden gebouw; mitgaders Masten, Zeylen, Ankers en Touwen, enz. daar aan gepast.
Ian ten Hoorn, Amsterdam, 1697. pp 107-113.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Shipbuilding | Search.

Copyright © 2003 Lars Bruzelius.