VAnde oudheid dezer Drayking, en hoedanig haare gedaante in den beginne kan gewest hebben. Het vaaren op het Water schijnd by geval gevonden, en d'eerste Vaartuigen van een sl_gte Figuur, en t' zamenstel geweest te zijn. Van Noachs Arke; na wat Maatgebouwd; hoe diep gegaan; wat Fatsoen zy gahad heeft; en hoedanig van binnen is verdeeld geweest. Van 't Schip van Koning Hiëro, en Philopatris, Scheepen al van ouds mer Beelden verçierd; ook na't voornaamste Beeld wel genaamd; en ook wel geheel en al na de gelijkenisse van eentch Dier gebouwd; gelijk noch heden de Balons in Siam gemaakt werden. China geagt 't Schip-rijkste Landschap der Wereld, aldaar geheele Steden van Schepen werden t' zamengesteld, die binnen en buitenwaards zeer kostelijk verçierd zijn. Pag. 1.
Vande goodheid der Spaanse Caraken, hare Holheid, en daar uitvolgende Rankheid, mitsgaders groote kosten; dog werden niet meer zoo groot als voor dezen gebouwd. Vande Galeyen, haare Langte, Wydte, en Holte, haare Gestalte, Rondhout en Riemen. 8.
Van Scheepen die met Raderen wierden voortgedreven, en by die gelegenheid ook van 't vaartuig dat in den jaare 1653 tot Rotterdam gemaakt is, en het Malle Schip toegenaamd wierd; als ook van 't Schip dat de Heer Hendrik Stevin beschreven heeft. In van de Wijdheid der Scheepen in 't gemeen. 12.
Vande Scheepsbouw der Engelschen in 't gemeen, en van 't groote Schip de Rojale Charles genaamd, dat dezen Staat in den jaare 1667 op Rochersters Rivier verooverde, in 't byzonder; voorts hoedanig zy haar Spanten, en al de Inhouten gereed maaken; mitsgaders ook vande Scheepsbouw der Françoisen. 17.
Vande Deugden en Hoedanigheden die een Scheepsbouwmeester behoord te hebben. Hy diend, behalven de Lees, Schrijv, Cijffer, en Teiken konst, in zyne jonkheid ook de Scheepstimmering geleerd, en zelver geoeffend te hebben. Zyn's volks deugden en gebreeken te leeren kennen, en zig daar van te bedienen. Ook voorzigtig en lankmoedig te wezen; kennis van Hout te hebben; zig van bequame Meesters-Knegten te voorzien. En eindelijk ook vroom en Geugdzaam te wezen. 21.
Vande Scheepstimmer-werv, en het Bedding daar op. Vande Scheepstimmermans Loots, of Loose, en haar gebruik. Van den daaglijkzen Drank, en hoedanich daar mede te handelen. Van het Fornax, en Teer-smeltery, met deszelvs toebehooren. Vande Opzienders en haar werk. Vande Houtwerkers en Spaanders raapers. Eindelijk van des Bootsmans Loose, en zijn volk. 23.
Vande Greedschappen die den Bouwmeester, op Zijn Werv, nodig heeft, als daar Zijn Kaapstanden, of Wind-axen, Kelderwinden, of Dommekrachetn, Zethaaken, Rollen, en Sleggen. Kanthaaken, Haakhoofden, en Reepen. Blocken, Zaagbanken, en Schaafen. Slijpsteenen, Mookers, Yzere, en houte Handboomen, Brand-yzers, Treeften, en kleine Gereedschappen meerder. 25.
Vande bequaamheid der Knegten. Datze zwaar werk moeten doen; veel ongemacken uitstaan; en daarom gezond en sterk dienen te wezen. Ouk lank moedig en voorzigtig sijn; of zijn anders veel ongelucken onderworpen. Dienen ook haar Werk te verstaan, en beboorlyke Gereedschappen te hebben. Hoe veel zy verdienen. En hoedanig des Somers, en Winters de Fagen en werden verdeeld. 30.
Van het Eiken-hout in 't geemen. Dat Boomen die van Pooten Zijn voortgeteld, niet zoo goed zijn, als die uit Zaden haar begin nemen. Datmen al dikwits ontrent het Hout-koopen kan bedroogen Zijn. En van des Houts duursaamheid niet Zeker wezen. Vande swaare Sommers, en voor wat Prijs wel verkogt zijn. Van 't Kromhout. Vande Fike Planken tot Dordregt, hoedanig die gemeeten, en coor wat Prijs verkogt werden. Van de Planken in Noord-Holland; en de zwaare Knien aldaar, en desselvs Prijs. Endelijk vande Houte Nagels, Wiggen, en Pluggen. 35.
Van 't Greinen Hout. Van wat Landschappen en Steden het wel meest komt. Van het Masthout, hoedanig het Geemeeten, en voor wat Prijs het somtijds wel herkogt, werd. Van de Greine Balken. Haare Langte, en haar Prijs. Vande Balk-deelen, en haar Prijs. Van het Wageschot, als ook vande Noordsche Deelen. 41.
Van het Yser in 't gemeen. Vande Spykers; haar Gewigt, en Prijs. Van haar Fatsoen, en gebruik. Verscheide aanmerkingen daar ontrent; als ook hoe veel Ponden Gewigts, een Schip van dit baluw-Gaaren, ontrent nodig heeft. Van 't grov Yser; desselvs Prijs, en 't Gewigt dat aan een Schip, grosso Modo, van dit Mineraal gebruikt werd. Van den Teer, en het Pek. Van 't Arpuis. Vande Swavel. Van 't grov, en Wit-Werk. Eindelijk van het Mosch. 47.
Dat d'Autheurgeen andere Reden, aangaande de Evenredenheid der Scheepen, en cheeps-Deelen geven kan, als die uit het Nut, en d'Ondervinding genomen zijn. Van der Scheepen Langte, Wijdte, en Holte; en wat evenredenheid die tegen malkander dienen te hebben. Van de Dikte, en Breedte der Scheeps-kielen; mitsgaaders derselver Lasschen. Van de Keer-Nagels. Van het toeheaken. Van de Sponning, en hoedanig die moet oprijzen. Vande Stapel-bloks, hoe wijd zy van malkander werden geleid, hoe Hoog die dienen te wezen. Waar het Domp-blok diend te leggen. Wat Figuur de Stootkeggen hebben. Vande Voorsteven, en eenige Aanmerkingen daar ontrent. Werden heden veel steilder, als voor dezen, gesteld. De Stucken ook wel op een andere manier in een gelast. Des voor-Stevens Langte, Breedte, en Dikte. Ook haar Fatsoen, en Bogt. Voorbeelden van eenige voor-Stevens. 52.
Vande Agter-Steven. Derzelver Dikte, Breedte; mitsgaders haar agter over vallen. Misslagen ontrent haare Langte begaan. De waare Langte werd aangewezen, en met Voorbeelden bevestigd. Van de Hekbalk, Haare Langte, Dikte, Breedte, en Bogt. Werd ook met Voorbelden verligt. Vande Ronds om-Houten, gemeenlijck Rantsoen-Houten genaamd. Haare Dikte, en Breedte voorbeeldelijk, en desselvs uitschieten figuurlijk vertoodnd. Vande Wrangens in de Spiegel. Van des Spiegels Poorten. Vande Windveeringen, of Windvoeringen. Haare Langte, Dikte, en invallen, met Exemplen voorgesteld. Van het opregten vande Stevens: en voor eenige Jaaren een misslag daar ontrent begaan. 59.
Vande Zaandstrooken. Haare Dikte, als ook de Dikte vande gansche Scheeps-Huid. Na wat Maat sommige Zantstrooken hebben uitgevallen. Vande Middel-spanten; waar, en hoe wijd van den anderen dienen te staan. Vande wijdheid van het Vlak, by 't Schips Bodem genaamd. Van het invallen, en verkeeren van de Scheerstutten in 't Schips-midden. Van de Stellinge, of Steigeringe rondom 't Schip. Vande Scheerstrooken, hoedanig zy wijd uitgeboogen werden. Eenige aanmeringen daar ontrent. Hoeveel de Scheerstrooken gemeenlijk wel voor, en agter opryzen. Haare Rondte, en Zwangte. Beide met Voorbelden getoond. En werden deze Scheerstrooken by de scheeps-Bouwmeesters zomtijds ook wel bewaard, om aan haar volgende Scheepen weder dienst te konnen doen. 67.
Vande voor, en Agterspanten. Eenige aanmerkingen daar ontrent. Vande Centen. Vande Inhouten in 't gemeen. Vande Leggers, of Vloerhouten. Vande Oplangen. Vande Buick-stucken. Vande Stutten, en eindlijk een generalle aanmerking van 't gene ontrent het aanvoegen van alle Hout moet waargenomen werden. 76.
Vande Wegeringen in 't gemeen. Een misslag daar ontrent begaan. Vande vloer-Wegers. Vande Kimwegers. Vande Band of Balkwegers. Vande Balken, haare Dikte, en Bogt. Hoedanig zy geplaatst werden. Vande Spooren der Masten. Vande Wijdte van 't groote Luik. Vande Knien. Vande Steunders. Vande Banden, en Kattespooren. Vande Zitters. Vande Watergangen. Vande Scheer, of Schaarstocken. Vande Grieten, en Kalmayen. Vande Overloops-Planken. Vande Koe, of misschien wel Koybrugge, met deßelvs toebehooren. 80.
Vande Berghouten, en derselver Haaken. Vande Planken tot de Huid, en 't gereed maaken van dien, Van 't Gebruik der Ry, en 't opneemen der Haaken. Vande Nagelgaten. Vande Boorders. Vande Spiegels-Planken. Vande Dubbeling. Vande Overloops Zetwegen. En ook vande Drempels inde Poorten. 86.
Van 't Schip in 't Water te brengen. Vande Schooren in 't Ruim. Eenige Bedenkingen, en Ongemacken daar ontrent voorgevallen. Vande Klinken. Vande Schooren onder de Barkhouten, en Boegen. Van 't voorste Stapelblock, en vande Smeerhouten. Vande Slagbeddens. Van 't Af-loepen. Een geval daar ontrent. 93.
Vande Stellingen agter, en rondom het Schip. Vande bovenste Barkhouten. Van het Reehout. Vande Geschut gangen en Vollingen. Vande Boevenets-balken. Vande Gillingen. Vande Rusten in 't gemeen. Vande groote Rust. Van de Focke-Rust. Vande Bezanns-Rust. Een Geval ontrent de groote Rust gebeurd. Vande Hals-klampen. Van 't Schips agterste Deelen in 't gemeen. Van 't onderste Heckbord. Vande Dek-lijst, en voet vande Gaandery. Van 't Heckebord boven de Gaaldery. Van 't hoogste, of doorlugtig Heckbord. Van 't Kruis agter in 't Heck. Vande Stutten der Gaaldery. Vande Scheerplank. Vande Dek, of Slingerlijst. En eindelijk vande Staatbouten, en aö 't andere Beeld. 97.
Vande Manier, die de Ouden in haare Scheepen voorn aards te toyen, waarnamen. Van 't Galjoen dat wy aan onze Scheepen passen. Vande onderste Legger. Vande bovenste Legger. Vande Kam. Vande Leeuw. Vande Es. Vande Regelingen. Vande Knien in 't Galjoen. Vande Betingbalken. Van de Knien terzyden aan de Leggers. Van het Broekstuk. Vande Kraan-balken. En eindelyk vande Penterbalk. 103.
Vande Kluisgaten, en by die gelegentheden ook vande Cabeltouwen. Waar de Kluisengeplaatst werden, en by welke occasie daar ontrent verandering is gemaakt. Vande Beeting. Vande Spillen in 't gemeen. Vande groote Spille. Hoedanig d' Engelsche haare spille maaken. Van 't Braadspit. Vande kleine Spillen. En ook van 't Anker te winden. 107.
Vande Knegten in 't gemeen. Vande groote Knegt. Vande Focke-knegt. Van al de kleine, of minder Knegten. Vande Borst banken. Vande Kruishouten. Van het Schand-deksel. Vande Poorten. Vande Pompen. En ook vande Stutten onder de Balken. 113
Van 't Schips Roer in ät gemeen. Een Zeker geval daar ontrent. Vande Roers der binne-Landsche Scheepen. Een ongelul door het Roer ontstaan. Order om het zelve in 't toekomende voor te komen, daar opgesteld. Van 't Roer der Zee-scheepen. Vande Roer-pen[.] Vande Roer-Malle. Vande Luiwagen. Canterstok, Nagthuis, en eindelijk ook van der Scheepen Zwaarden. 119.
Van verscheide Certers van Scheepen. Als van een Schip lang 160 Voeten. Een dito lang 132 Voeten. Een dito van 155 Voeten. Een van 140. Een van 85. Een ander lang 101 Voeten[.] Een ander, lang 154 Voeten. Een ander, lang 133 Voeten. Een ander, lang 80. Een ander, lang 132. Een ander, lang 168. Een ander, lang 172 Voeten. 126.
Van 't Scheeps Mast-werk in 't gemeen. Van verscheide voet-Maaten daar ontrent gebruikt. Van een Hout dat vierkant is, door de Paß-steck agtkant te maaken. Van het zelve door de Winkelbaak te doen. Vande vermindering der Groote en Focke-Masten aan het boven-Einde. Vande vermindering der Groote, en Focke-Stengen. Van de vermindering der bram, en andere Stengen. Vande Langte der Toppen van Masten en Stengens. Van het op zyden rond-loopen derzelver. Dat breede en lange Zeilen den Scheepen ter voortgang meerder dienstig, dan hooge en smalle zijn. Met en voorbeeld beweezen. Vande groote Mast in 't byzonder. Vande Fokke-Mast. Vande Bezaans-Mast. Vande Boeg-spriet; en desselfs Knie. Vande Groote Stengen. Vande Voor-Steng. Vande Groote Bram-steng. Vande voor-Bramsteng. Vande Kruyssteng. Vande Blinde-steng. Van al de Vlagge stokken. En vande Stoelen der Vaanen. 167
Vande Zalingen in 't gemeen. Vande Zalingen aande groote Mast. Van die der Fokke-Mast. Vande Bezaans-Mast. Vande Boegspriet. Vande groote Steng. Vande Voor-Steng. Vande Groote Bram-steng. Vande voor Bramsteng. Vande Kruis-steng. Vande Blinde-steng. Vande Marssen in 't gemeen. Vande groote Mars. Vande Fokke-Mars. Vande Bezaans, Boegspriets, Groote, en Voor-stengens Marssen, Vande Eselshoofden in 't gemeen. Van 't Eselshoofd op de Groote Mast. Op de Fokke-Mast. Vande Kalven, of Klinken daar voor. Eselshoofden op de Bezaans-Mast. Boegspriet, Groote, en Voor-stengen. En voorts van al de andere EZelshoofden met malkander. 176
Van des Schips Ree'n in 't gemeen. Wat Dikte zy tegen haare Langte hebben. En na wat Order zy, over haare Langte, rondZijdig werden gemaakt. Vande Langte der groote Ree. Vande Fokke-Ree. De Bezaans-Roede. De groote Blinde-Ree. Langte vande groot-Martszeil-Ree. Vande voor-Marszeil-Ree. Vande Begijn-Ree. En eindelijck van de vier kleinder Ree'n. 181.
Van eeniger Scheepen Rondthout, en na wat Certers het, by verscheide Bouwmeesters, is aangeleid geweest. 192
Van 't Schips Want, of Touwerk in 't gemeen. Vande Kabeltouwen in 't byzonder. Vande der Touwen Dikte. Van de Ankers. Keure, en Proeve op deselve. Vande Anker-stok. En hoedanig door deselve het Anker ter vasthouding werd gebragt. En oog des Ankers gewigt. 289
[sic]Van 't staande Want, als vande Stags, en Perdoens. Vande Hoofd-Touwen. Van 't lopende Want. Vande Dikte der voornaamste Touwen: Door een Tafel voor oogen gesteld. Langte der voorname Touwen, ook een Lijst open geleid. En dit alles met voorbeelden gesterkt. 220
Vande Zeilen in 't gemeen, en ook van 't Zeildoek. Vande Namen der Zeilen. Vande Breedte en Diepte des grooten, of Schover-zeils. Breedte en Diepte van de Fok. Vande Bezaan. Vande groote Blinde. Vande Mars, en Bovezeilen. Hoeveel Ellen Doeks de onder, mitsgaders de Mars-zeilen, ontrent inhouden. Van Ligte, of bove-Zeilen, en hoeveel Doeks die bevatten. En dit alles wederom met verscheide voorbeelden, of Certers van Scheepen getoond. 252
Van 't Blokwerk. Van 't Canon op Kogels Zwaarheid. Van 't Metaal Canon. Van 't Yzer Canon. Hoe lang het is, wat Gewigt het heeft, en hoe veel het kost. Van de Rampaarden; warom zoo genaamd. Haare Langte, Breedte, en Diepte. Hoe veel de Projs van de Axen en Wielen is. ALs ook hoe veel de Rampaarden wel in 't geheel kosten; Mitsgaders hoe hoog al 't Blokwerk in Prijs wel loopt. Langte van de Cardous-kookers. Vande Booten, Sloepen. Ook een Inventaris vande behoefte eenes Schips. 262
Van eenige gemenge Stoffe, als van 't Arbeidsloon dat een Schip kost. Verscheide Hoopwerken, Leverantien, Bestekken, &c. 287
Van Bestekken van verscheide Binnelandsche vaartuigen. Als van een Smal-schip. Van een Danmlooper. Van een Tent, of Trekjagt. Van een Boeyer Jagje, en ook van een Snebbe-schuit. 308
Hoedanig of op wat wyse datmen 't getal der Lasten die een Schip voeren kan, zalweten konnen Resolutie by desen Staat daar ontrent genomen. En Ordonnantien daar op gemaakt. Nog een andere weg om de Grootheid der Schepen te konnen weten. 319
Vande Wlbezeildheid der Scheepen. Datmen 't Water niert zo zeer onder 't Schip door, als wel op de gemaklijkste wyze daar buiten om, dat is terwederzijden heen, moet tragten te leyden. Vande Loev, en Laswindigheid der Scheepen. Ook eenige Aanmerkingen waarom Scheepen Laveeren, dat is, eenigsints tegen de Wind konnen aan Zeilen. 352
Nog eindelyk van verscheide Gevallen die eenige Scheepen hebben ondergaan, en hoedanig zy zijn gered geworden. Als vooreerst, op wat wyse een groote Mast, die even boven 't Boevenet gekrakt was, uitgeligt, en een ander ingeset wierd. Hoe een Schip wierd behouden met een Roer dat al de Haaks, op een na, verlooren hadde. Hoedanig men een Boegspriet, die met een Kogel in de Woeling doorboord was, herstelde. Op wat wyze een Schip aan deszelvs Geschut gekielhaald wierd. Van de Loffelyke inventie der Scheeps Ligters, gemeenlijk Kameelen genaamd. Ookeen toegetakeld Schip figuurlijk vertoond. Van het Repareren, of Herstellen van Oude Scheepen. En endelijk hoedanig men de buiten dienst zijne Scheepen behoord in, en op haar rust te leggen. 358
Transcribed by Lars Bruzelius
Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Shipbuilding | Search.
Copyright © 2002 Lars Bruzelius.